De goede vriendin

Onverwacht kijkt ze achter ons huis de hoek om, quasi stiekem, als een oma die haar kleinkinderen wil verrassen. “Halloohoo , hoe is het hieeer!!”
Ze zet haar fiets omzichtig op de standaard.  
Mijn vrouw is verrast en komt overeind, “ga zitten,” zegt ze, “wat zie ik, een elektrische fiets, sinds wanneer?”
“Eeh neee,” zegt de vrouw met het kort geknipte grijze koppie aarzelend, “even geleend van mijn zus, om te proberen hè, ik denk dat ik mij eenzelfde model aanschaf.”

Ze doet haar jasje uit, veegt met een gewoonte beweging over de stoelleuning, kijkt naar haar hand en vouwt het donkergrijze jasje er keurig over heen.

Alles is keurig aan haar maar ook kleurloos in dezelfde gradatie.

Achterover leunend meet ik mij dat oordeel aan, geen enkele opsmuk in de vorm van opmaak of oorbellen, ringen, armbanden, zelfs zonder leuke kleren die haar aanzien nog enigszins acceptabel zouden kunnen maken, haar handen met korte nagels tonen één ring.

Zal haar trouwring zijn.

Nee hoor, dat wil ik zelf zo en waarvoor al dat kleur? Het voegt er immers niets aan toe.

Zal haar antwoord zijn.

We kennen de oorzaak, haar Frans pruimt geen enkele frivoliteit en die elektrisch fiets komt er ook niet, ongetwijfeld leeft bij hem de overtuiging dat het hem naar de zin maken ook wel zonder kan.

Ik corrigeer mezelf; geen cynische gedachten.

Van haar tolereren we dat ze onaangekondigd achterom komt, en natuurlijk wil ze koffie.

“Daar kom ik immers voor,” ze lacht, haar zelfverzekerdheid klinkt geforceerd.

“Ik dacht, ik ga eens even bij jullie kijken, hoe het hier gaat.”

“Bij ons gaat alles zoals gewoonlijk z’n gangetje,” hoor ik mijn vrouw zeggen, “en bij jullie?”

“Ja ja, bij ons ook, alles prima hoor.”

“Waarom ben je alleen, waar is jouw maat?” vraag ik.

“Die had weer eens geen zin,” klinkt het vlot, blijkbaar onbezonnen want meteen een tikkeltje luider komt het vervolg, alsof ze zich versprak, “nee, ik wilde er even uit, die zeven kilometer kan ik ook alleen wel fietsen hoor.”

Het leed is al in aantocht.

“Dat weet ik, moest hij weer naar dat platgetrapte visstekje van hem?”

“Eeh nee nee, hij is gewoon thuis,” en na lang aarzelen, “hij kan er niet meer tegen volgens mij.”

Dat maakt nieuwsgierig, de kerel van haar heeft alle tijd van de wereld, een klusje doet hij alleen nog voor de gezelligheid.

“Waar kan hij niet meer tegen?”

Even lijkt de weifeling door te zetten, dan capituleert ze.

“Nou, om eerlijk te zeggen, tegen te laat in bed komen.”

“Hoezo?”

“Nou eeh, gisteravond was z’n biljartavond bij ‘De Buurman’, dan weet je het wel.”

Ik knik, die stamkroeg, ja dan weet ik inderdaad wel hoe laat het is geworden.

“Dat ik nog even naar de winkel moest en dan naar de apotheek heeft hij niet eens gehoord, zover was hij nog van de wereld, maar geen nood hoor, ik red me wel.”

Dat klinkt stoer maar dat geforceerde lachje vertelt anders en ze kijkt op haar horloge.  

“Goed gedaan hoor,” zegt mijn vrouw nogal nadrukkelijk, alsof er iets bijzonders gepresteerd is, maar dat is het niet, ze mag graag horen dat haar vriendin iets doet waarmee ze haar partner tegen de haren instrijkt.

“Prima dat je de fiets hebt gepakt en hiernaartoe bent gekomen, heel goed van je.”

“Ja natuurlijk, waarom niet, als ik wil dan ga ik gewoon.”

Mijn vrouw heeft die kerel van haar in een heftige confrontatie al eens uitgemaakt voor narcist.

Dat liet Frans simpel en lachend van zich afglijden als was hij een vleesgeworden teflonpannetje, het tastte niet in het minst zijn luidruchtigheid aan.

“Vroeg hij deze keer niet wat je bij de apotheek moest halen?”

Ik ben de enige die lacht, maar bij alle drie roept het woord apotheek een herinnering op van vroeger, haar nog vruchtbare periode, wij waren er op visite. “Condooms in ieder geval niet en ook de pil heb ik niet gehaald,” ze waagde, overmoedig geworden door twee glazen rode wijn, hem dat vol in zijn gezicht te bijten, “want die heb ik met die slappe lul van een kerel als jij niet meer nodig.”

We schoten beiden onbedaarlijk in de lach, omdat ze het aandurfde.

Het fijne achter die uitval hoorden we fluisterend toen Frans even naar het toilet moest, “hij wil niet meer, ik weet niet wat ik verkeerd heb gedaan, hij raakt me al maanden met geen vinger meer aan.”

Met de gezelligheid wilde het niet meer vlotten, de gevolgen zijn nooit benoemd maar konden we raden.

Dat de twee vrouwen vriendinnen zijn geworden was het vanzelfsprekende resultaat van tegenover elkaar een administratie runnen, wij de partners vielen onder de bonus/malus regeling, maar wij bleken te verschillend van aard om ook vrienden te kunnen zijn, wij houden een soort gedoogact in de lucht, ook al veertig jaar.

Eens waren zij ogenschijnlijk dezelfde types, levenslustig, goed uitziend, vol humor en op zoek naar het avontuur, maar door de jaren hebben hun respectievelijke ontwikkeling een totaal andere wending genomen.

Wij hebben kinderen gekregen en mettertijd kleinkinderen.

Zij niet, ik ken zijn filosofie, “geen kinderen punt uit, kinderen hinderen en beperken je in je bewegingsvrijheid, ik wil die verantwoordelijkheid niet, ze zouden maar zo worden zoals ik.”

Zelf snapte hij het best, de vriendin verwoorde het anders, “Frans vindt kinderen hartstikke leuk hoor, maar op de één of andere manier is het er bij ons nooit van gekomen, ach je weet wel te druk en zo, toch wel jammer.”

Bij elke geboorte bij ons klonk er spijt en ongemak in haar stem en soms waren er tranen, maar onderwijl hield ze onbewust zijn filosofie staande.

“Over kinderen krijgen moet je het natuurlijk wel samen eens zijn, maar ach, nu hebben we met z’n tweeën een boel vrijheid, we kunnen gaan en staan waar en wanneer we willen, toch.”

“Dat gaat voor Frans zeker op,” zei ik eens.

“Voor mij ook hoor, ik ben zo vrij als een vogel, ik red me wel, als ik weg wil dan ga ik.”

We lieten het haar geloven.

“Ik zal jullie meteen een nieuwtje vertellen,” haar gezicht probeert op vrolijk te springen, “over zeven maand word ik voor de tweede keer bonus oma.”

Oh jee, de dochter van haar zus is weer zwanger, ik weet het al voordat ze het openbaart.

“Jahaa, en we zijn er nu al druk mee.”

“Gefeliciteerd,” mijn vrouw fronst tevens haar voorhoofd, “druk mee?”

“Nou, de tweede kinderkamer moet opgeknapt worden, schilderen kan ik niet maar de boel moet natuurlijk wel goed schoon, ze is zwanger hè, ze kan niet veel.”

Het gezicht van mijn vrouw grijnst, dan kan gelijk de schilder komen, de vriendin is zo grondig ze boent de verf van de wanden.

“Frans kan toch schilderen,” plaag ik.

Een cynisch lachje als van een vrolijk paard klinkt.  

“Frans en schilderen? Frans kan niks, ja bier tappen en bier drinken en dan in bed liggen.”

Zo ken ik haar weer, als ze steun voelt wil ze nog wel eens ongenuanceerd uit de slof schieten, zoals vroeger, toen het regelmatig voorkwam dat het leek of ze voorlas uit eigen werk.

Maar ook de humor is uit haar lijf gegeseld.

Momenteel klaart haar humeur alleen op als haar geluksmomenten voorbijkomen, haar huis dat aan alle zijden flonkert of de wasmachine die zo lekker draait, dan produceert haar stem een iets andere klank dan het kokkelende geluid van een eenpersoons legbatterij, waarin ze het vermogen heeft ontwikkeld om tijdens ademteugen de woorden gewoon door te laten klinken.

Onderwijl inspecteert ze zichzelf en plukt constant onzichtbare pluisjes van haar kleding.

Ze weet, als ze praat komen er geen vragen en blijven lastige opmerkingen uit.

“Het wordt met de dag erger,” ze fluistert en kijkt even om, “ik heb hem vannacht niet eens gehoord, om een uur of negen werd ik wakker en zag ik dat hij naast me lag, een paar uur later kwam hij eruit, hij heeft een broodje gegeten, een halve liter cola naar binnen gegoten en gevraagd of er nog post was gekomen. Ja en ik weet wel waarom, hij wacht op de bevestiging van het vakantiehuis in Denemarken waar hij en z’n maten over tien dagen een goeie week gaan vissen, dat bericht zat er niet bij, hij schold eerst iedereen naar de verdoemenis en is toen het bed weer ingekropen.”

Mijn vrouw verbaast zich niet meer, tientallen jaren heeft ze het verhaal elke morgen aan moeten horen, over de man die de vriendin elke morgen op de trap tegenkwam, “goeiemorgen, ja jij ook goeiemorgen,” de enige woorden die ze die dagen wisselden, zij op weg naar haar werk, hij op weg naar zijn bed.

“Maar gelukkig kan ik zelf alle kanten op,” ze probeerde er altijd flink en vrolijk bij te kijken.

Onze band als partners is wisselender dan het weer, dat bloeit op als het Frans slecht gaat en als zijn filosofie een morele knauw krijgt, zoals een jaar geleden na enige bloedvaatomleidingen rond z’n hart.

“De zware shag heb ik al aan de kant gegooid, nu moet ik ook nog per direct stoppen met de borrels.” Frans mopperde hartgrondig maar leek onderweg een ander mens te worden, er viel zowaar genuanceerd met hem te praten. 

“En bier drink ik alleen nog maar thuis, bij gelegenheid.”

Maar die gelegenheid kreeg een onverwachte dimensie.

“Als Mozes niet naar de berg kan komen dan komt de berg wel naar Mozes.” Alsof degene het zelf had bedacht, binnen drie dagen stond de eerste kroegmaat bij hem in de huiskamer, met een fles ‘Bommelunder’ in een bruine papieren zak, in de weken erna volgde de rest van het klantenbestand van ‘De Buurman’.

Ons opgefleurde contact verwelkte terwijl ik erbij zat.

Eens heb ik mij laten overhalen om zijn voetbalteam te komen aanvullen. Dat waren de zware ongefundeerde jaren waarin ik mij laafde aan de beginselen van Frans’ filosofie, tot het kroegdeel aan toe. Een gekunstelde vrijheid met bijkomende fysieke ongemakken die desondanks zeer verslavend werkte. Tot enige inzichtelijkheid in de beperkingen van een steeds bekrompener wereld voor de kentering zorgde, niet geheel toevallig de periode dat onze kinderen zich aandienden.

Frans keek er anders tegenaan, zijn kroegmomenten verveelvoudigden zich en nog steeds zit hij de rest van de tijd aan het water.

Hij is degene die de verhalen van vroeger aanhaalt, vooral hoe gelijkgestemd we toen waren.

Ik ben het niet vergeten, echter voor mij zijn die onbesuisde jaren voorbij getrokken als een hevige onweersbui.

“Is Frans nog wel eens thuis,” vraag ik.

“Jawel hoor, soms de woensdagavond, als er voetbal op TV is, drinken we samen koffie en hij cola, steek ik een kaarsje op, best gezellig hoor, tot hij in slaap valt.”

Zij verdedigt hem nog steeds, zij heeft al sinds mensenheugenis geaccepteerd dat van samen iets leuks doen, simpele dingen als fietsen, bioscoop, concert of een leuk terras pakken, zij daar alleen in haar dromen van kan genieten.

“Maar goed dat ik mijn eigen leven heb, en dat ik..”

Wanneer hebben we feest van jullie,” ik onderbreek haar voordat de monoloog weer op gang komt.   

“Het is volgend jaar pas, maar we geven geen feest, we houden vier minuten stilte, voor elke tien jaar een minuut.”

Wij schieten in de lach, zij vervolgt doodserieus, “volgens mij zit Frans nog niet eens op de helft.”

Cynische oneliners zijn haar sterke punt, momenten waarop alleen wij lachen.

“Een hond heeft het beter dan ik,” vult ze aan, “die wordt tenminste af en toe nog eens geaaid.”

Ineens daalt de triestigheid neer en lachen we niet meer.

De kentering in een redelijke verstandhouding met Frans kwam toen hij meende zijn filosofie van een vrij leven uit de doeken te moeten doen, verslagen in welke gelegenheden hij zoal zijn opgespaarde energie spendeerde en doneerde.

Stoer gedrag, maar de verhalen bleven evenals de duidelijke verzoeken om mijn bek erover te houden, een moreel dilemma dus, dat ik omzichtig doorschoof naar mijn vrouw.

“Wat een minkukel,” was haar reactie, maar ook zij kon het niet over haar hart verkrijgen om de vriendin definitief kopje onder te duwen in de ellende, terwijl ze het ook niet kon aanzien dat die eikel dat leven zo maar door kon leven.

Ik liet me eropuit sturen en kwalificeerde Frans onder andere tot een ongelofelijke klootzak, hij haalde zijn schouders op. “Je kunt om één toch niet de hele wereld haten,” lachte hij. Ik sloeg een schikkend biertje af, meteen verstilde ons contact zich als diepgevroren ijs.

Niet lang daarna wist de vriendin te vertellen dat er een vreemde onderbroek in haar was had gezeten, “die is niet van Frans.”

Voor ons zo helder als glas, maar de vriendin ging ten onder aan algehele naïviteit.

Toen had mijn vrouw de totale oplossing paraat, maar ze zei, “ach dat ken ik, dat gebeurt wel eens in een voetbalkleedkamer.”

De vriendin gerustgesteld maar mijn vrouw boos op zichzelf, nu nog steeds dat ze toen niet heeft doorgepakt.

Ik heb de koffie op, verkas een aantal meters en hoor het gebabbel aan op afstand.

Iets over een leuk gekleurd jurkje.

“Nehee, Frans vindt het niks, veel te hoerig, hangt tussen al het andere dat Frans niks vindt, ik zou met gemak een kledingwinkel kunnen beginnen.”

Af en toe mag mijn vrouw er tussen kijken, en elk jaar tijdens een vakantie ver van huis zie ik haar ineens in een kleurrijk maar stijlvol kledingstuk van Esprit of van Berska.

Op het randje van de stoel zit ze, knieën strak tegen elkaar, een onberispelijk strak omhulsel om een partij beenderen waar al het appetijtelijke vanaf getreiterd is.

Zoals ze eruit ziet zo praat ze ook, druk en opgefokt, weinig luisterend, ze laat de koffie erdoor koud worden. Zou zij nu zo geworden zijn door Frans of is Frans zo geworden door haar?

Mijn vrouw is blij, haar vriendin kan ongecensureerd d’r verhalen kwijt en is een moment happy.

“En waar gaat de vakantie deze keer naar toe?”

Onverwacht vraagt ze het, het antwoord weet ze al.

“Zal wel weer naar het zuiden gaan hè, naar Kroatië natuurlijk, wil jij nog wel zover rijden?”

Ze wendt zich tot mij terwijl mijn vrouw net zo veel rijdt.

“Frans krijg ik niet meer zo ver, die wil niet verder dan een huisje in Friesland.”

Opnieuw dat lachje.

“Toch ook leuk,” zeg ik, ik weet dat zij anders wil, samen met ons op vakantie net als vroeger.

Maar toen, na drie keer samen op reis was mijn vrouw meer dan genezen, zij kon niet omgaan met de filosofieën van Frans en al helemaal niet met dat praktiserende deel ervan.

De laatste vakantie met z’n vieren, de vrouwen hadden zichzelf getrakteerd op een middagje winkelen, vanaf het appartement met de bus naar de grotere stad.

“Geen probleem,” zei ik misschien wat voorbarig, “wij zorgen wel dat er wat te eten komt.”

Ik zag het voor me, lekker wandelingetje met Frans, een kleine kilometer langs de boulevard naar de super en even op het terras voor een koud pintje, leek me geweldig.

“Nee joh. veel te warm,” dat koude biertje stond al in de koelkast, “en weet je, de keuken en alles wat erbij hoort is de hobby van mijn vrouw, zo ook de boodschappen.”

“Ik heb anders wel belooft dat er wat te eten in huis zou zijn.”

“Tja, jammer dan, ik kan natuurlijk onmogelijk mijn vrouw haar liefhebberij afnemen.” 

Ook die middag kwam Frans niet uit z’n stoel.

Onze vriendin boog later begripvol haar hoofd.

“Frans heeft er nu eenmaal moeite mee om iets te doen wat hem niet zint, maar hij is geen verkeerde kerel hoor.”

  Dat vond ze toen nog.

Toen kinderen krijgen nog niet aan de orde was, toen de bovenkamer van Frans nog niet was aangetast door het vele alcoholgebruik en toen z’n lichaam nog niet regelmatig dienst weigerde.

Frans had in zoverre een zwaar beroep dat hij naast z’n uitkering bijkluste, in de horeca als ambulant kelner, op locatie en op alle afterparty’s. Frans werd de ‘vriend’ van heel feestend Twente.

  Blijkbaar vindt ze dat nu nog steeds.

“En die vakantie dan waar je het laatst over had, naar Kreta, nog geboekt?”

Ik hoor mijn vrouw de vraag stellen en kijk op.

“Nee zit er niet in, we hebben de kalender erbij gehad, we hebben ook zoveel, Frans heeft dan die visvakantie, en een paar uitstapjes van de biljartclubs, en van de kaartclub, en ook nog een lang weekend van die visrookclub waar hij onlangs lid van is geworden. Misschien in september nog een midweek naar Friesland, daar is het ook mooi, fietsen mee en Frans z’n hengel mee, ach ja

we zien het wel.”

Mijn vrouw knikt en luistert.

“Afgelopen zondagmiddag hebben we nog samen gefietst, best gezellig, niet zo heel lang en ook niet zo heel ver.”

Ze trekt een bedenkelijk gezicht.

“Goed beschouwd was het meer via een omweg naar zijn kroeg, Frans wilde nog even een biertje drinken met enkele vrienden, de nacht ervoor was het zes uur geworden, gewerkt zei hij, dus dat gunde ik hem wel, ik ben doorgefietst want er stond nog een portie wasgoed te wachten hè.”

Even kijkt ze mijn vrouw aan dan wendt ze haar blik weer af, ze is zowaar een paar seconden stil.

“Nee, dank je, één kopje koffie is genoeg,” ze kijkt op haar horloge, “moet weg, Frans’ zuster staat zo op de stoep.”

De jongere zus van Frans die een jaar geleden plotseling onwel werd maar nog altijd niets kan.

Wij weten dat ze dat bemoeizuchtige alleenstaande mens niet kan luchten of zien.

“Kook je nu nog steeds voor haar?”

“Ja, drie keer in de week, Frans heeft dat afgesproken met zijn familie, ja zo is hij ook wel, ach, soms is het nog best gezellig ook.”

“Ik neem aan dat je het allemaal hebt gehoord,” zegt mijn vrouw als ze terugkomt van de straatrand en daar nog een goed kwartier heeft geluisterd.

“Ik krijg er telkens weer een vreemde smaak van in de mond.”     

 

 

Verhaal 2

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua. Ut enim ad minim veniam, quis nostrud exercitation ullamco laboris nisi ut aliquip ex ea commodo consequat. Duis aute irure dolor in reprehenderit in voluptate velit esse cillum dolore eu fugiat nulla pariatur. 

rest van het verhaal